Donner, J.H.

Nederlandse schaakgrootmeester en schrijver (1927-1988).

I Schaken is alleen maar schaken. Verhaal in Elseviers Weekblad, 22 augustus 1959.

Vader was minister van Justitie. Leerde schaken op zijn veertiende. Werd in 1954, 1957, 1958 Nederlands kampioen. Schreef verhalen en columns in onder meer De Tijd, Elsevier, Het Parool, de Volkskrant en het schaakblad Schaakbulletin. In de door de samenstellers Tim Krabbé en Max Pam geschreven inleiding van De Koning (uitgeverij Bert Bakker, 1987, isbn 9035124324), een bloemlezing uit alle door Donner geschreven schaakstukken – en in de wandelgangen De Dikke Donner genoemd – is zijn eigenzinnige opvatting over schaakberichtgeving te lezen. ‘De man die zijn pen opneemt om een sportgebeuren te verslaan, doet dit uit een diepe innerlijke onzekerheid, want het wezenlijke belang van dat gebeuren is hem geenszins duidelijk en voortdurend moet hij vechten tegen een overheersend gevoel van belachelijkheid. Dat geldt voor ieder die over sport schrijft, of het nu voetballen is, dammen of schaken. Zijn taak is nu juist die sportgebeurtenis belangrijk te maken, de aandacht van het publiek te boeien en te leiden en de eenvoudige feiten kleurrijk op te sieren.’
Daarbij tekenen Krabbé en Pam aan dat Donner bij veel toernooien zowel deelnemer als verslaggever was.

II Vrouwen en schaken. Maandblad Avenue, augustus 1968.
Donner zou verschillende malen schrijven over vrouwen en schaken. Zijn standpunt veranderde nooit. In 1989 versloeg de pas 13-jarige Judit Polgar tijdens een internationaal schaaktoernooi in Amsterdam vrijwel alle mannelijke tegenstanders. Het was voor Martin van Amerongen, destijds hoofdredacteur van De Groene Amsterdammer, aanleiding in een column te schrijven dat deze overwinning ‘de roemloze ondergang van de favoriete theorie van Donner’ betekende.

** III Verslaving. Verhaal in NRC van 9 juli 1979.

Donner schreef jarenlang voor de NRC. Ook nadat hij op 24 augustus 1983 werd getroffen door een hersenbloeding schreef hij een wekelijkse column. Hij zou dat tot aan zijn dood in 1988 blijven doen.  In een van zijn eerste stukken na beroerte schreef hij: ‘Mijn wereld is klein geworden, maar dat is de schaker wel gewend.’